Opensource-software en free software
Globaal genomen zijn er drie soorten software op de markt. Het meest bekend is proprietary software die uitsluitend als werkend programma wordt verkocht. Daarnaast is er nog opensource-software en free software. Bij beide wordt de broncode meegeleverd en is het werkende programma dat daaruit gemaakt kan worden in de regel gratis. Maar waar opensource-software het bestaan van proprietary software accepteert en er zelfs gebruik van maakt, daar is Free Software erop gericht om alle proprietary software van deze planeet, en ver daarbuiten, te verwijderen.
Opensource-software
Opensource-software (OSS) is software waarvan de broncode vrij beschikbaar is. Iedereen met voldoende vaardigheden kan OSS-code lezen. In de meeste gevallen mag die code ook veranderd en aangepast worden.
Het bestaan van OSS lijkt wat paradoxaal. Waarom zou een persoon of bedrijf zoveel energie aan het ontwikkelen van een programma om het daarna gratis ter beschikking te stellen? Wanneer alleen het werkend programma ter beschikking wordt gesteld en wordt beschermd met bestaande wettelijk mogelijkheden als copyright en patenten, dan kan elke kopie afzonderlijk verkocht worden en zo geld verdiend worden. Dit is vooral mogelijk om het vrijwel ondoenlijk is om een werkend programma weer terug te vertalen naar broncode. De vraag is dus waarom de ontwikkelaars van opensource-software niet de gewone wetten van de handel en de economie volgen en van hun werk geen producten maken zoals, zeg, hamers dat ook zijn? Met andere woorden, waarom is niet alle software gewoon “proprietary” software? Er is zoveel opensource-software beschikbaar, dat er goede redenen moeten bestaan om de broncode toch weg te geven.
Die zijn er ook. De meeste voordelen volgen uit het simpele feit dat vrijgegeven broncode door veel meer mensen bekeken kan worden dan bij broncode die geheim wordt gehouden. Dat betekent niet alleen dat fouten in de software sneller gevonden kunnen worden, maar ook dat veel meer mensen er mee aan het werk kunnen gaan en allerhande uitbreidingen aan toe kunnen voegen. Het is een ervaringsfeit dat zeel veel programmeurs, hobbyisten zowel als beroepsdoders, het niet kunnen laten om met een programma aan het werk te gaan, al was het alleen maar om delen van de broncode voor hun eigen toepassingen te gebruiken en vervolgens weer weggeven. Omdat deze programmeurs voor niets, of voor lage kosten, werken worden de extra kosten (marginale kosten in economische termen) voor het aanpassen en uitbreiden plotseling een stuk lager.
OSS als rem op de prijzen
Een gevolg is dat er grenzen gesteld worden aan de prijs van proprietary software. Wanneer een niet-opensource-programma, zoals bijvoorbeeld het besturingssysteem Windows van Microsoft, exorbitant duur zou worden, dan zouden steeds meer mensen op OSS-alternatieven terugvallen. De “winst” voor de OSS-ontwikkelaars zit dan in het niet betalen van een (te hoge) prijs. Dat tegelijk het niet-programmerende deel van de mensheid er van meeprofiteert wordt door veel opensource-werkers als een voordeel gezien. En omdat zoveel mensen de code onder ogen krijgen is het niet zelden het geval dat OSS tot betere code leidt.
Naast betere code houdt opensource-software zich in de regel beter aan standaarden. Begrijpelijk, omdat alleen zo een zo divers “team” aan ontwikkelaars samen kan werken. Ook dit maakt veranderingen en uitbreidingen gemakkelijker en bevordert de verspreiding van OSS.
Er zijn ook nadelen. Een van de nadelen die vaak genoemd wordt is dat OSS minder gebruikersvriendelijk zou zijn. De OSS-beweging wordt gedreven door programmeurs en die zijn in de regel meer bezig met het vergroten en verbeteren van de functionaliteit zelf dan met zulke zaken als gebruiksgemak of met een eenvoudige installatie. Het is precies hier dat er commerciële mogelijkheden ontstaan voor OSS-ontwikkelbedrijven. Het leveren van direct bruikbare pakketten en de bijbehorende service op basis van opensource-code is een groeiende markt.
Motivatie om OSS te ontwikkelen
De kern van de OSS-beweging, zo wordt het vaak genoemd, is het bestaan van een actieve groep van veelal om niet-werkende ontwikkelaars. Hun motivatie om dit te doen varieert van “leuk om te doen” via het vestigen van een naam als excellente programmeur die dan ergens te gelde gemaakt kan worden, tot “opensource-software is ethisch juist” of in elk geval moreel superieur aan proprietary software.
Al deze motieven komen terug in een organisatie die de opensource-software-ontwikkeling actief ondersteunt: het Open Source Initiative (OSI). Het OSI, dat bestaat sinds 1998, is er niet alleen op uit om zoveel mogelijk mensen en organisaties aan te zetten tot het gebruik van opensource-software, maar ondersteunt deze strijd ook juridisch. Met een veelheid aan juridische arrangementen (licenties genoemd) wordt geprobeerd om zoveel mogelijk software opensource te houden. Die arrangementen zijn echter nooit zo streng dat de code niet ook gebruikt mag worden in proprietary software, ook al moet steeds dat wat opensource was ook opensource blijven.
Free software
Die losse relatie tussen OSS en proprietary software is precies waar die derde vorm van software, free software, zich onderscheidt. De term free software wordt vooral geassocieerd met de onwaarschijnlijk briljante programmeur Richard Stallman en de mede door hem opgerichte organisaties Free Software Foundation en het GNU project. In de kern is free software opensource-software die niet gebruikt mag worden in proprietary software.
Ethiek op de voorgrond
Dit is een zeer krachtig politiek, om niet te zeggen ethisch, uitgangspunt die stelt dat alle software publiek bezit moet zijn en moet blijven. Waar een organisatie als het Open Source Initiatie en de licenties die het heeft opgesteld hergebruik in proprietary software niet uitsluit, daar doet software die voldoet aan de eisen van de Free Software Foundation dat juist wel. Het belangrijkste wapen in deze strijd is de GNU general Public License (GPL)-licentie, waarvan overigens ook een paar varianten bestaan. Zodra iemand aan door hem ontwikkelde software deze licentie koppelt, is niet alleen zijn software vrij, maar ook alle daarvan afgeleide software. De GPL-licentie werkt dus als een soort virus. Wanneer het zich eenmaal aan een bepaalde broncode heeft gehecht “besmet” het ook alle daarvan afgeleid producten. Zou een firma als Microsoft voor haar Windows besturingssysteem gebruikmaken van een stuk software met een GPL-licentie, dan zou in een klap de Windows-code openbaargemaakt moeten worden.
Het zal geen verwondering wekken dat bedrijven als Microsoft fel ageren tegen de GPL-licentie. Dat ligt in de rede en is ook precies de strijd die Stallman en de zijnen opzoeken. Maar dat is niet de enige strijd. Stalman bevecht ook de opensource-beweging. Hij stelt dat de mensen van het Open Source Initiatie een hoger moreel doel (software vrij voor iedereen en voor altijd) om pragmatische redenen hebben opgeofferd. Strikt genomen mogen ontwikkelaars die werken volgens het opensource-model best gebruik maken van proprietary software, zolang ze hun eigen aanpassingen maar weer vrij beschikbaar stellen. Dit is een doorn in het oog van de Free Software Foundation die de wereld wil verlossen van proprietary software. Hoewel er in de praktijk van alle dag de verschillen tussen OSI en FSF niet zo heel groot zijn, werkt dit ethisch punt toch als een soort splijtzwam.
Stallman wordt door veel mensen van het OSI gezien als een (hopeloze) extremist, terwijl Stallman de OSI mensen verwijt dat ze hun idealen aan het verkwanselen zijn. Het is het oude debat tussen rekkelijken en preciezen.